Menu
Premier Concerto

Premier Concerto

24.00
De oorsprong van Gilsons Eerste Saxofoonconcerto ligt in Amerika, in Boston, bij Elise Hall. Elise Hall-Boyer werd geboren in Parijs in 1853 uit Amerikaanse ouders. Nadien zou ze nog dikwijls haar geboorteland bezoeken voor kortere of langere periodes, wat haar affiniteit met de Franse taal en de Franse cultuur verklaart. Ze trouwde in 1879 met de bekende Amerikaanse chirurg Richard Hall en ze verhuist eerst naar New York en nadien naar Santa Barbara in California. In de jaren 1890 liep Elise typhus op en na haar herstel realiseerde ze zich dat haar gehoor was verminderd. Op basis van haar liefde voor muziek adviseerde haar echtgenoot haar om een blaasinstrument te spelen om het verlies aan gehoor tegen te werken. In een kleine stad als Santa Barbara was een saxofoon het enige instrument dat ze kon vinden. Toen Richard Hall in 1897 plots stierf werd Elise Hall financieel onafhankelijk en keerde ze terug naar Boston. Ze werd er een belangrijke figuur in het culturele milieu. Samen met haar muzikale coach, de Fransman George Longy (eerste hoboïst van het Boston Symphony Orchestra) sticht ze in 1900 de Boston Orchestral Club. Elisa Hall had het idee om een repertoire met werken voor saxofoon en orkest op te bouwen dat ze samen met haar ‘eigen’ orkest kon uitvoeren. Daarvoor gaf ze de opdracht tot het componeren van 22 nieuwe werken aan zestien verschillende componisten, een reeks werken bekend als de Elise Hall Collection. Met de hulp en het advies van George Longy selecteerde ze voornamelijk Franse componisten die op dat moment op de voorgrond stonden van het muziekleven in Frankrijk. Ze kregen een compositieopdracht vergezeld van een genereuze cheque. De meeste van deze werken werden ‘op maat’ gecomponeerd van de opdrachtgever en bevatten niet te veel virtuoze passages. Meestal krijgt de saxofoon prominente, lange melodische lijnen toebedeeld, en doet het instrument eerder dienst als een nieuwe muzikale kleur. Elise Hall heeft de verdienste om een aanzienlijk repertoire aan genrestukken (meestal een thema met variaties) van een aantal vooraanstaande componisten te realiseren. Elise Hall heeft het concerto van Paul Gilson zelf nooit gespeeld en de partituur kwam ook nooit terecht in de Elise Hall Collection. Gilson vermeldt nochtans op het manuscript van zijn versie met piano ‘à Mme. El. Hall. Présidente de l’Union Orchestre de Boston, Mass.’. Opmerkelijk is dat Gilson nadien de opdracht heeft doorgestreept, misschien omdat Elise Hall het werk nooit zelf heeft gespeeld? Allicht waren de technische eisen die het spelen van dit concerto stelt veel te hoog. De voornaamste bron van studie voor de werken van Paul Gilson is het Fonds Paul Gilson en een aanzienlijke reeks partituren en diverse studies-in handschrift en/of als publicatie-van Paul Gilson die de muziekbibliotheek van het Conservatorium van Brussel stelselmatig verwierf. Het Fonds Paul Gilson is een aparte en rijke verzameling die na Gilsons dood (op vooralsnog niet nader te verklaren wijze) in het bezit kwam van zijn vriend en leerling Gaston Brenta (1902-1969). Brenta’s weduwe maakte deze collectie tussen 1980 en 1983 over aan de bibliotheek van het Conservatorium. Dankzij musicoloog Jaak Van Holen, die het fonds op een overzichtelijke manier inventariseerde, is dit vandaag makkelijk raadpleegbaar. Dikwijls veranderde Gilson zelf de titels bij verschillende versies van eenzelfde werk door onoplettendheid of door zijn fantasie. Voor hetzelfde werk gebruikt hij soms verschillende varianten, zo ook voor het eerste saxofoonconcerto , dat op het manuscript zowel Suite pour saxophone als Concerto pour saxophone wordt genoemd en nadien zijn definitieve titel 1er Concerto pour saxophone meekreeg. De originele symfonische versie was tot 2017 spoorloos maar het manuscript van de versie met piano bevindt zich in het Fonds Paul Gilson. Na de dood van Gilson zorgt Estévan Dax (1888-1956), als co-uitgever van de firma Gervan, voor de uitgave van de versie voor saxofoon en piano. Dax studeerde aan het Conservatorium van Brussel in de tromboneklas van Henri Séha en heeft allicht in Brussel het werk gevonden en leren kennen. Yvon Ducène gebruikte de verloren versie voor symfonieorkest als bron voor zijn orkestratie voor harmonieorkest die hij in 1978 (en vermoedelijk 1979) maakte voor saxofonist Elie Apper en de Muziekkapel van de Gidsen. Elie Apper (net als Gilson geboren in Ruisbroek) vertelt hierover het volgende: «Aan het einde van de tweede Wereldoorlog ontdek ik (toen was ik 12 jaar oud) naar aanleiding van de bevrijding, elke avond de muziek van de vier plaatselijke fanfares en harmonies. Ik beslis ook om muziek te leren in de fanfare Sint-Cecilia (net als Gilson!). Later, tijdens mijn studies aan het Conservatorium van Brussel vernam ik dat Gilson twee concerto’s voor saxofoon zou geschreven hebben. Nooit heb ik één van beide werken kunnen beluisteren. Maar commandant Simon Poulain schenkt mij tijdens een receptie de orkestpartituur van het eerste concerto die ik onmiddellijk overmaak aan Majoor Yvon Ducène, die er een bewerking voor harmonieorkest van maakte’» Het concerto werd in de versie met harmonieorkest een tweede keer opgenomen met Norbert Nozy als solist, eveneens met de Muziekkapel van de Gidsen o.l.v. François De Ridder. Opmerkelijk is dat na deze opname de handgeschreven partituur van Yvon Ducène ook verdween. In 2004 maakte Tom De Haes aan de hand van de individuele orkestpartijen, een tweede versie van dit concerto met begeleiding van harmonieorkest. Een lange zoektocht Na de dood van Paul Gilson in 1942 raakten veel van zijn originele partituren verloren. Sommige kwamen terecht in het Fonds Paul Gilson, een schenking van zijn leerling Gaston Brenta aan de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Een andere leerling en vriend van Gilson, Jules Blangenois, kwam ook in het bezit van een groot gedeelte van zijn werken voor blazers. Eén van zijn leerlingen, Charles De Cock ,vluchtte na de Tweede Wereldoorlog met een deel van dit archief naar het zuiden van Frankrijk. Daar doken de manuscripten enkele jaren geleden op toen na zijn dood een antiquair de oude kasten (met inhoud) opkocht. De antiquair contacteerde Gilson-kenner Luc Vertommen. De lange zoektocht naar het allereerste saxofoonconcerto kwam daarmee in september 2017 tot een einde. Vertommen heeft de originele partituur naar ons land teruggebracht. De partituur werd verworven met de steun van de bibliotheek van het Conservatorium van Brussel en doctoraatsstudent en saxofonist Kurt Bertels. De vondst maakt mogelijk dat dit schitterende werk weldra na 116 jaar eindelijk zal weerklinken op de nationale en internationale concertpodia. Hopelijk zal het publiek snel kunnen kennismaken met het allereerste concerto van de belangrijkste componist van zijn generatie, die een mijlpaal componeerde voor het belangrijkste muziekinstrument uitgevonden door een Belg. Muzikale analyse Het eerste concerto heeft de gebruikelijke driedelige vorm van snel (Allegro moderato, deciso), langzaam (andante ritenuto) en snel (presto scherzando). Het eerste deel is gecomponeerd in een bijzondere sonatevorm. De expositie volgt de traditionele vorm met een virtuoos eerste thema in Bes, een brug die het karakter van het tweede thema voorbereidt en een tweede thema in F. In de doorwerking horen we de kop van het eerste thema in andere toonaarden en virtuoze verwijzingen naar andere thematische fragmenten. De re-expositie is opmerkelijk omdat Gilson de volgorde van de thema’s omwisselt en eerst het tweede thema gebruikt en nadien het eerste thema. Het tweede deel heeft de structuur van een eenvoudige tweedelige liedvorm met een A-deel in drie geledingen, een kort orkestraal tussenspel en een tweede thema. De finale bestaat uit twee contrasterende thema’s: een virtuoos eerste thema in vlugge zestiende noten en een lyrisch tweede thema dat eerst door het orkest wordt voorgesteld en nadien door de solist wordt overgenomen. Naast de twee hoofdthema’s gebruikt Gilson geregeld korte motieven die door het thematische materiaal heen verweven worden. Vermoedelijk zijn beide concerti nooit gespeeld tijdens het leven van Paul Gilson. Hij heeft beide werken pas op 5 maart 1921, 19 jaar nadat hij ze voltooid had bij SACEM (de voorloper van de Belgische auteursmaatschappij SABAM), gedeclareerd. Een goed vergelijkpunt met de werken voor saxofoon van Paul Gilson is de muziek van Alexander Glazunov (1865-1936). Glazunov werd geboren in hetzelfde jaar als Gilson en was de voornaamste vertegenwoordiger van de instrumentale Russische muziek van zijn tijd. De laatste jaren van zijn leven verbleef hij in Parijs waar hij in 19332 een Saxofoonkwartet (opus 109) componeerde, opgedragen aan het kwartet van de Garde Républicaine. Op vraag van de Duitse saxofonist Sigurd Raschèr componeerde hij in 1934 een Saxofoonconcerto (opus 109). De concerti van Paul Gilson, die 32 jaar eerder werden gecomponeerd,bleven meer dan een eeuw relatief onbekend vergeleken met het concerto van Glazunov, dat hét romantische standaardwerk werd voor saxofoon en orkest. Opmerkelijke verschilpunten zijn dat Glazunov zijn kwartet en zijn concerto componeert aan het einde van zijn creatieve leven terwijl Gilson zijn concerto’s componeert op het hoogtepunt van zijn creatieve kracht. Glazunov schijft minder idiomatisch voor saxofoon en componeert eerder als een strijkersconcerto voor saxofoon. Gilson daarentegen schrijft in de lijn van de virtuoze stijl van de Frans-Belgische school van Jules Demersseman en Jean-Baptiste Singelée , die beiden als fluitist/violist hun virtuose manier van componeren optimaal gebruikten in hun werken voor saxofoon. Glazunov gebruikt als begeleiding louter strijkers, die hij af en toe (om meer kleurvariatie te verkrijgen) onderverdeelt in meerdere stemmen. De orkestbezetting in beide concerto’s van Paul Gilson is dezelfde: 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones en bastuba, pauken en slagwerk en strijkers. The origins of Gilson's First Saxophone Concerto lie in America, in Boston, with Elise Hall-Boyer. Hall was born in Paris in 1853 of American parents. She often visited her country of birth for shorter or longer periods, explaining her affinity with the French language and French culture. She married Richard Hall in 1879 and she moved to New York and then to Santa Barbara, California. In the 1890s, Elise suffered from typhus and after her recovery, she realized that her hearing had been reduced. Because of her love for music, her husband advised her to play a wind instrument to oppose the loss of hearing. In a small town like Santa Barbara, a saxophone was the only instrument she could find. When Richard Hall died suddenly in 1897, Elise Hall became financially independent and returned to Boston. She became an important figure in the cultural scene. Together with her musical coach, Frenchman George Longy (first oboist of the Boston Symphony Orchestra), she founded the Boston Orchestral Club in 1900. Elisa Hall had the idea of building a repertoire with works for saxophone and orchestra that she could perform with her own orchestra. Prior to that she commissioned 22 new works by sixteen different composers, a series of works known as the Elise Hall Collection. With the help and advice of George Longy, they mainly selected French composers who were at the forefront of musical life in France. They received a commission accompanied by a generous cheque. Most of these works were tailor-made to the possibilities of Mrs. Hall and did not contain too many virtuoso passages. Usually, the saxophone gives prominent long melodic lines, and is principally utilized as a new musical color. Elise Hall has the merit of realizing a significant repertoire of works (usually a theme with variations) from a number of leading composers. She was the first to be interested in the development of the concert repertoire for saxophone and she was convinced that the saxophone earned its place on the concert stage and within the orchestral repertoire. The Rapsodie of Claude Debussy became the most famous work from this collection. Paul Gilson also received a commission from Elise Hall and wrote his first concerto for her. This composition is the very first concerto for saxophone and Gilson uses all the typical features of a virtuoso concert instrument. He finds a magnificent balance between the power and the virtuosity of the saxophone. The work contains (both in the first and third movement) passages where the high register of the instrument is used. The various technical difficulties also require a virtuoso saxophonist. Elise Hall never played the concerto herself, and the score never was a part of the Elise Hall Collection. Gilson, however, dedicated the manuscript of his version with piano 'à Mme. El. Hall. President of the Union Orchestre de Boston, Mass. '. It is remarkable that Gilson subsequently scratched out the dedication, perhaps because Elise Hall never played the concerto herself. Certainly the technical requirements to play this concerto were far too high for her. The main source of study for Paul Gilson's work is the Paul Gilson Archive, a significant series of papers and various studies -in manuscript or in print - by Paul Gilson, systematically acquired by the music library of the Conservatory of Brussels. The Paul Gilson Archive is a separate and rich collection that came after Gilson's death (not yet explained in detail how this was possible) from his friend and student Gaston Brenta (1902-1969). Brenta's widow donated this collection between 1980 and 1983 to the library of the Conservatory. Thanks to musicologist Jaak Van Holen, who made a skillful inventory, this is easily consultable today. Often, Gilson himself changed the titles of different versions of the same work for convenience or because of his imagination. For the same work, he sometimes used several variants, including the first saxophone concerto that is called on the manuscript both Suite pour saxophone and Concerto pour saxophone and afterwards his final title reads 1er Concerto pour saxophone. The original symphonic version has been untraceable for more than 115 years but a copy of the composer’s manuscript piano version is in the Paul Gilson Archive. After Gilson's death, Estévan Dax (1888-1956), as co-publisher of Gervan, was responsible for the publication of the version for saxophone and piano. Dax studied at the Conservatory of Brussels in the trombone class of Henri Séha and probably found the concerto in Brussels. Yvon Ducène used the subsequently lost version for symphony orchestra as primary source for his orchestration for wind band which he made in 1978 (and presumably 1979) for saxophonist Elie Apper and the band of the Belgian Guides. Elie Apper (like Gilson born in Ruisbroek) stated: «At the end of World War II, I discovered after the liberation every night (when I was 12 years old) the music of the four local fanfare and wind bands. I also decide to learn music in the St-Cecilia fanfare band (like Gilson!). Later, during my studies at the Conservatory of Brussels, I learned that Gilson had written two concertos for saxophone. Never have I been able to listen to either of the works. But conductor Simon Poulain gave me the orchestral score of the first concerto that I immediately handed over to Major Yvon Ducène, who made a transcription for wind band.» The concerto was recorded in the wind band version a second time with Norbert Nozy as a soloist, also with the band of the Belgian Guides and conductor François De Ridder. It is remarkable that after this recording, the handwritten score for wind band of Yvon Ducène also disappeared. In 2004, Tom De Haes made a second version of this concerto with wind band accompaniment creating a new score from the remaining individual parts. A long search After Gilson's death, in 1942, many of his original scores were lost. Some of the remaining pieces went to the Paul Gilson Archive. Another student and friend of Gilson’s, Jules Blangenois, obtained a large part of his work for winds. In World War II, Charles De Cock, one of Blangenois’ students fled to southern France with a part of Gilson’s archive. There, the manuscripts appeared a few years ago when after his death an antique store bought the old cabinets (with their contents present). This antiquarian contacted Gilson expert Luc Vertommen and the long search ended in September 2017, when the original score returned to its native country. The score was obtained with the support of the library of the Conservatory of Brussels and saxophonist Kurt Bertels. Musical analysis The first concerto has the customary three-part form with fast (Allegro moderato, deciso), slow (andante ritenuto) and fast (presto scherzando) movements. The first movement is composed in a special sonata form. The exposition follows the traditional form with a virtuoso first theme in b flat, a bridge that prepares the character of the second theme and a second theme in F. In the development section we hear the beginning of the first theme in other keys and virtuoso references to other thematic fragments. The recapitulation is remarkable because Gilson changes the order of the themes and first uses the second theme and then the first theme. The second movement has the structure of a simple two-part song form with an A-part build in three separate sections, a short orchestral interlude and a second theme. The finale consists of two contrasting themes: a first virtuoso theme in quick sixteenth notes and a lyrical second theme that is first presented by the orchestra and then taken over by the soloist. In addition to the two main themes, Gilson regularly uses short motifs that are woven through the thematic material. Presumably, neither of the concerti were ever played during the life of Paul Gilson. He declared both works together on 5 March 1921, 19 years after he had completed them at SABAM/SACEM, the Belgian composers right’s organization. It is hoped that this magnificent work (the first saxophone concerto ever of the most important composer of his generation for the most important musical invention of a Belgian) will soon reflect again upon the national and international concert stages after 116 years of absence. A good comparison to the works for saxophone written by Paul Gilson is the music of Alexander Glazunov (1865-1936). Glazunov was born in the same year as Gilson and was the main representative of instrumental Russian music of his time. In the last years of his life he lived in Paris, where he composed a Saxophone Quartet (Opus 109) in 1932, dedicated to the Quartet of the Garde Républicaine. At the request of the German saxophonist Sigurd Raschèr, he composed a Saxophone concert (opus 109) in 1934. The concertos that Paul Gilson wrote 32 years earlier stayed almost unknown for more than a hundred years compared with the Glazunov concerto that became the romantical standard concerto for saxophone and orchestra. Remarkable differences were that Glazunov composed his quartet and his concerto at the end of his creative life, Gilson on the other hand, composes his concertos at the height of his creative power. Glazunov has written less idiomatically for saxophone, rather writing a string concerto for saxophone. Gilson, then, was more in line with the virtuoso style of the French-Belgian school of Jules Demersseman and Jean-Baptiste Singelée, who both used their virtuosity as flautist/violinist when they composed for saxophone. Glazunov uses as an orchestral accompaniment only strings which he occasionally (in order to obtain more color and variation) subdivides into multiple voices. Paul Gilson’s orchestration is the same for both concertos: 2 flutes, 2 oboes, 2 clarinets, 2 bassoons, 4 horns, 2 trumpets, 3 trombones and bassoons, timpani and percussion and strings. Les origines du Premier Concerto pour saxophone de Gilson se situent aux Etats-Unis, à Boston, chez Elisa Hall-Boyer. Hall, la fille de parents américains, voit le jour à Paris en 1853 mais passe son enfance dans la ville américaine de Boston. La culture et la langue de la France, son pays natal, lui resteront chères tout au long de sa vie. En 1879, Elisa marie le célèbre chirurgien américain Richard Hall. Le couple vit d’abord à New York et ensuite à Santa Barbara en Californie. Dans les années 1890, Elisa Hall attrape une fièvre typhoïde, qui a une très mauvaise influence sur son ouïe. Connaissant les intérêts musicaux d’Elisa, son mari lui donne le conseil d’apprendre à jouer d’un instrument à vent pour remédier à sa perte d’audition. Le saxophone est le seul instrument disponible dans la petite ville de Santa Barbara. Après le décès inattendu de son mari en 1897, Elisa acquiert une indépendance financière et retourne à Boston. Elle y devient une personnalité importante dans la vie culturelle locale. Avec son coach musical, le Français Georges Longy (le premier hautboïste du Boston Symphony Orchestra), elle fonde le Boston Orchestral Club en 1900. Elisa Hall envisage d’élaborer un répertoire pour saxophone et orchestre qui soit adapté au niveau de son propre Club. C’est pourquoi elle confie à 16 compositeurs la mission d’écrire un total de 22 compositions, nommées la Collection Elisa Hall. Avec l’aide et le conseil de Longy, elle fait une sélection de compositeurs, français surtout, à l’avant-plan de la scène musicale en France. À leur mission est attachée un chèque généreux. La plupart de ces œuvres sont adaptées au niveau de la commanditaire et sont dépourvues de passages trop virtuoses. Le rôle du saxophone se limite le plus souvent à de longs passages mélodieux et à donner une nouvelle couleur musicale. C’est le mérite de Madame Hall d’avoir interprété un grand nombre de morceaux de genre (principalement des thèmes et variations) d’une variété de compositeurs éminents. Elle est la première à s’intéresser à l’évolution du répertoire pour saxophone et à reconnaître l’importance du nouvel instrument sur les scènes de concert et dans le répertoire pour orchestre. La Rhapsodie de Claude Debussy est sans doute la composition la plus connue de la collection Hall. Paul Gilson reçoit également une commission de la part de Hall à qui il dédie son concerto. Cette composition, le premier concerto pour saxophone au monde, met à profit tous les atouts d’un instrument de concert virtuose et garde un parfait équilibre entre la force et la virtuosité du saxophone. La tessiture élevée de certains passages (tant dans la première que dans la troisième partie) et les multiples difficultés techniques demandent un saxophoniste brillant. Elisa Hall n’a jamais joué le concerto et n’a jamais inclus la partition dans sa collection. Le manuscrit de la version pour piano mentionne pourtant une dédicace « à Mme El. Hall. Présidente de l’Union Orchestre de Boston, Mass. ». Gilson a ensuite rayé la dédicace, peut-être en raison du fait que Mme Hall n’a jamais interprété la pièce. Elisa Hall n’était probablement pas à la hauteur des exigences techniques du concerto. Le Fonds Paul Gilson, situé au Conservatoire royal de Bruxelles, constitue le centre principal pour la recherche de l’œuvre de Gilson et héberge une quantité importante de partitions et de monographies manuscrites ou publiées. Le Fonds est une collection unique et riche, héritée par son élève et ami Gaston Brenta (1902-1969) après la mort du maître. C’est la veuve de Brenta qui a fait don de cette collection à la bibliothèque du conservatoire entre 1980 et 1983. Le musicologue Jaak Van Holen en a ensuite fait un inventaire systématique et aisément consultable. Gilson lui-même modifie souvent les titres des différentes version d’une même œuvre, par inadvertance ou par fantaisie. Son premier concerto pour saxophone, par exemple, porte trois titres différents : Suite pour saxophone et Concerto pour saxophone (la version manuscrite) et 1er Concerto pour saxophone (le titre définitif). La version originale pour orchestre symphonique est perdue, tandis que le manuscrit de la version pour piano se retrouve dans le Fonds Paul Gilson. Après le décès du compositeur, Estévan Dax (1888-1956), coéditeur de la maison Gervan, lance la publication de la version pour saxophone et piano. Dax est un ancien élève de la classe de trombone d’Henri Séha au Conservatoire de Bruxelles et doit avoir fait connaissance avec la partition dans la même ville. Yvon Ducène utilise la version symphonique pour l’orchestration pour harmonie qu’il crée en 1978 (et probablement aussi en 1979) pour le saxophoniste Elie Apper et la Musique royale des Guides. Elie Apper (né, comme Gilson, à Ruisbroek) raconte à ce sujet : « Dans le contexte de la Libération, à l’issue de la Seconde Guerre mondiale, âgé de 12 ans, je découvre tous les soirs la musique des fanfares et harmonies locales. Je décide d’apprendre à jouer d’un instrument dans la fanfare Sainte- Cécile (à l’instar de Gilson !). Plus tard, pendant ma formation au Conservatoire de Bruxelles, j’apprends que Gilson aurait écrit deux concertos pour saxophone. Pendant longtemps, je n’ai pas eu la chance de pouvoir écouter une de ces œuvres. Or lors d’une réception, le commandant Simon Poulain m’offre la partition orchestrale du premier concerto. Le major Yvon Ducène en fait immédiatement un arrangement pour harmonie. » Le concerto dans la version avec harmonie est enregistré une deuxième fois avec la Musique Royale des Guides, sous la direction de François de Ridder et avec Norbert Nozy comme soliste. Après cet enregistrement, la partition manuscrite de Ducène est perdue elle aussi. En 2004, Tom De Haes écrit une deuxième version de ce concerto pour harmonie sur la base des parties orchestrales individuelles. Une quête de longue haleine Après la mort de Paul Gilson en 1942, la plupart de ses manuscrits disparaissent. Certains se retrouvent dans le Fonds Paul Gilson, un don à la bibliothèque du Conservatoire royal de Bruxelles par Gaston Brenta, un des élèves de Gilson. Jules Blangenois, un autre élève et ami du maître, obtient également une grande partie des œuvres pour instruments à vent. A la Seconde Guerre Mondiale, Charles Decock, un élève de Blangenois, s’enfuit avec une partie des archives de Gilson vers le sud de la France. Les manuscrits de Gilson s’y empoussièreront jusqu’au moment où, il y a quelques années, un antiquaire décide d’acheter d’anciennes armoires qui contiennent les documents historiques. L’antiquaire prend alors contact avec Luc Vertommen, spécialiste de Gilson, qui achève de cette façon une quête de longue haleine. En septembre 2017, Vertommen ramène les manuscrit de Gilson dans leur pays d’origine. L’achat du manuscrit du premier concerto pour saxophone de Gilson a pu être réalisé grâce au Conservatoire de Bruxelles et au saxophoniste et chercheur artistique Kurt Bertels. Reste l’espoir que ce morceau virtuose et unique au monde sera bientôt entendu, après 116 ans, sur les scènes nationales et internationales. Analyse musicale Le premier concerto est structuré selon le modèle ternaire classique de mouvements rapide (Allegro moderato, deciso), lent (andante ritenuto) et rapide (presto scherzando). La première partie prend la forme d’une sonate remarquable. L’exposition suit le modèle traditionnel d’un premier thème virtuose en si bémol, une transition qui anticipe le deuxième thème, et d’un deuxième thème en fa. Le début du premier thème réapparaît au cours du développement dans différents tons et la composition est lardée de références virtuoses à d’autres fragments thématiques. La réexposition démarque par son ordre inversé: Gilson y emploie d’abord le deuxième thème et puis le premier. Le deuxième thème emprunte la structure de base d’une chanson, avec une partie A en trois segments, un interlude orchestral bref et un second thème. Le final se compose de deux thèmes contrastés : un premier thème brillant en doubles croches rapides et un second thème lyrique, d’abord exposé par l’orchestre et puis relayé par le soliste. Outre les deux thèmes principaux, Gilson utilise souvent de courts motifs entrelacés avec le matériau thématique. Paul Gilson n’a probablement jamais pu entendre ses deux concertos pour saxophone. Il ne les déclare à la SABAM/SACEM que le 5 mars 1921, 19 ans après leur achèvement. Un bon point de comparaison de la musique pour saxophone de Paul Gilson est la musique d’ Alexander Glazunov (1865-1936). Alexandre Glazounov (1865-1936) est né la même année que Gilson et est considéré comme le représentant le plus important de la musique instrumentale russe de son temps. Il séjourne à Paris à la fin de sa vie et y écrit, en 1932, un Quatuor pour saxophones (opus 109), dédié au quatuor de la Garde républicaine. En 1934, à la demande du saxophoniste allemand Sigurd Raschèr, il compose un Concerto pour saxophone (opus 109). Les deux concertos de Paul Gilson composé 32 ans plus tôt reste plus d’un siècle presque inconnu par rapport au concert de Glazunov qui deviendra l’œuvre cléf mondiale pour saxophone. Là où Glazounov crée son quatuor et son concerto dans l’automne de sa vie créative, Gilson écrit ses concertos à l’apogée de son pouvoir de compositeur. Les œuvres de Glazounov pour saxophone sont moins idiomatiques et participent plutôt d’un concerto pour instruments à cordes. Les compositions de Gilson, par contre, s’inscrivent dans la tradition virtuose franco-belge de Jules Demersseman et Jean-Baptiste Singelée qui tous les deux comme flûtiste et violoniste, utilisent leur façon virtuose de composer de manière virtuose dans leurs œuvres pour saxophone. Chez Glazounov, l’accompagnement se restreint à des instruments à cordes, subdivisés parfois en plusieurs voix pour augmenter la variation des timbres. L’instrumentation est identique dans les deux concertos de Gilson : 2 flûtes, 2 hautbois, 2 clarinettes, 2 bassons, 4 cors, 2 trompettes, 3 trombones et tuba basse, timbales, percussion et instruments à cordes.
Composer Paul Gilson
Difficulty 5 : Difficult

Product successfully added to your cart.